De emigrant 

Het paspoort in de zak, een rugzak op de rug.. Mhand, analfabeet, trok uit om te emigreren.

En Fatima maakt, jaar na jaar, haar ogen op  en verft haar lippen. Zoals de dorstige dorst naar appels of naar abrikozen, zo verlangt zij naar haar man. Maar in haar buik geen vlinders; angst, angst dat hij ginder zal hertrouwen.

Mhand is analfabeet… Een Europeaan spreekt tot hem. In welke taal moet bij antwoorden? Wat moet hij tegen hem zeggen? Zal hij zijn lippen bewegen? Zal hij gebaren met zijn handen? Zal hij zeggen: ‘Nee’? Zal hij zeggen: ‘Ja, zo is het’? Wat moet hij doen? In welke taal kan hij spreken?

Tegen Fatima zeggen ze: ‘Hij zal trouwen met een westerse vrouw. Bereid je maar voor op de terugkeer naar het vaderlijk huis. Daar mag je cactusvruchten van hun stekels ontdoen’.

Voordat Mhand vertrok had men hem een ding goed geleerd: ‘Doe je werk en blijf uit de buurt van extremisten!’ Hij werkte in de fabrieken. Hij maakte wc’s schoon’. Hij waste de borden af. Hij maakte de bedden op. Hij zag in dat hij zou blijven. Hij heeft zijn vrouw gehaald. Hij heeft kinderen verwekt die groot werden en naar school gingen. Het Berbers zijn zij vergeten, Nederlands spreken zij als water. 

Hij is verdwaald, het spoor bijster in de leegte van een woestijn. Zal hij blijven, zal hij teruggaan? Een roofvogel koos zijn gezin als prooi. 

De week van de vijgenpluk is versteken. Zijn kinderen doen zijn hart breken. De ene zoon woont in de bajes, de andere wil van paspoort veranderen. Het brood blijft steken in zijn keel. De bom blijft steken in de spreeuw. Zijn gezin heeft hij herenigd. Hijzelf, uiteindelijk, is nergens meer.

Uit: Mohamed Chacha (1955-2016) Honger, naaktheid en de vlucht voor de honden. Rebelse verzen, Utrecht 1993